Eerste Paasdag 2010.
De dag dat je bij ons zou komen om er een fijne paasdag van te maken. Een dag waar we allemaal naar uitkeken. De kinderen, ik, wij allemaal.
Maar je kwam niet.
En je telefoon bleef stil.

Op een gegeven moment wist ik dat ik moest gaan kijken waar je bleef. Alleen. Iets in mij wist dat dit geen gewone vertraging was. De rit naar Enschede voelde eindeloos. Iedere auto die me tegemoet reed, bekeek ik met de hoop dat jij het was. Maar je zat er niet tussen.
Ik belde aan bij je huis. Geen antwoord.
Toen heb ik de sleutel gebruikt.
Ik vond je.
Waarom precies, zal ik nooit weten. Maar in mijn hart geloof ik dat je na bijna elf jaar zonder haar, besloot om je grote liefde achterna te gaan. Of er iets is na dit leven weet ik niet, maar als het er is, dan hoop ik dat jullie weer samen zijn.
Lange tijd heb ik geprobeerd het verdriet te negeren, het weg te stoppen. Tot mijn pelgrimstocht vorig jaar. Die tocht bracht me onverbiddelijk in contact met het verdriet dat ik zo lang had verzwegen. Daar begon een proces van toelaten. Van voelen. Van helen.
Sindsdien mag het er zijn.
Pasen zal nooit meer zijn zoals het was.
Maar het is minder ondraaglijk.
Het mag bestaan naast de herinneringen, naast het gemis.
De vragen blijven.
Maar de antwoorden komen waarschijnlijk nooit.
Op de Paasdagen, ouwe.
Ik denk aan je.